Lidy Jacobs – kunstenaar
WEZENSWENS
Rommel maken mocht niet van haar moeder. Dus hoewel Lidy Jacobs (Heerlen, 1959) vanaf haar vijfde al weet dat ze wezens wil maken, behoorde kleien niet tot de mogelijkheden. ‘Mijn moeder zat wel veel achter de naaimachine en dan gooide ze lapjes stof naar beneden, waar ik poppen van probeerde te maken. Maar dat lukte niet echt. Tekenen deed ik wel. En zeuren om poppen, dat deed ik ook. Voor mij hadden ze allemaal een ziel. Ik keek altijd tot ze terugkeken.’
Op de kleuterschool kwam Jacobs al niet echt verder met haar wezens-maakwens; ‘Af en toe mochten we kleien en dan kregen we van die keiharde, grijze klei, waar je eerst heel lang mee moest kneden voor het zacht werd. En als de tijd dan om was, maakte de juf er een vierkant van, duwde er vier gaten in en zei dan; zo, een mooie asbak voor je vader.’
Nog weer later, toen Jacobs op haar negentiende naar Breda verhuisde om naar de kunstacademie te gaan, werd ze opnieuw niet aangemoedigd driedimensionaal te werken. Jij kan dat niet, werd haar gezegd, wellicht doelend op haar afwijkende lichaamslengte. ‘Ik heb in Breda heel hard leren werken, maar je voerde wel opdrachten uit. ’s Nachts thuis deed ik dan wat ik écht wilde. Ik woonde in een souterrain onder een restaurant, daar kon ik van alles uitspoken. Dan trok ik prachtig kanten jurken aan, van de kringloopwinkel – ik kan niet beschrijven hoe mooi – en dan maakte ik een zelfportret. Maar eigenlijk maak ik altijd zelfportretten. Ik denk dat alle kunstenaars in wezen zelfportretten maken. Je bent een soort medium, het is jouw bloed, het zijn jouw gedachten.’
Maar dus nog steeds geen beelden. Die kwamen pas toen Jacobs voor haar (fotografische) zelfportretten pluchen beesten ging maken. ‘Ik had grote schroom ten opzichte van dat beeldhouwen. Vanaf mijn vijfde wilde ik het al, maar op de academie werd de drempel alleen maar hoger; voordat je aan een beeld begint, moet je eerst een heel dik boek lezen. Maar nu begin ik gewoon, ik onderzoek dingen, gebruik onconventionele materialen. Dat maakt me juist zo vrij.’
Na haar studie komt Jacobs in Rotterdam terecht. ‘In Breda kwam je altijd wel iemand tegen die je kende. Dat was in Rotterdam wel anders. Toen ik net was verhuisd – omdat mijn vriend hier woonde – dacht ik steeds; waar zit iedereen toch? Dat kon overal zijn!’ Jacobs gaat Rotterdam wel steeds leuker vinden. ‘Het is een ruwe stad, je kunt er nog een hoop rommel vinden.’ En dat is een belangrijk gegeven, voor een verzamelaar als Jacobs. ‘Toen ik nog in Delftshaven woonde, ging ik met mijn vriend stropen. Toen vielen er nog mooie spullen te vinden. Nu is dat niet meer zo.’ Inmiddels doet Jacobs haar vondsten bij rommelmarkten die ze regelmatig bezoekt en omringt ze zich thuis met een schier eindeloze stroom voorwerpen, families, verzamelingen. En wezens natuurlijk, veel wezens. Zelf gevonden en zelf gemaakt.
8 februari 2018
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks