Het atelier van Robin Kolleman
Aanraken
Het is de eerste echt koude, maar stralend zonnige herfstochtend als we uitstappen bij de Delfshavense Schie. In haar eigenhandig overgeplaatste authentieke Piet Zwart keuken-de-luxe raspt Robin Kolleman een pittige gemberthee die voor hij is afgekoeld roemloos tegen de bank gaat als ik er onhandig tegenaan strompel in haar woon-/werkkamer. Met prikkende wenkbrauwen realiseer ik me dat het flink wat erger had gekund: naast me op de bank ligt Kollemans kostbare Ming (2011).
Kostbaar en kwetsbaar
Even daarvoor was Kolleman naar de kelder verdwenen om terug te komen met een vierkante, piepschuimen doos waaruit ze een maagdelijk witte vaasvorm tilt, gemaakt van 350 rolletjes gaasverband. Behoedzaam legt ze het in mijn armen, alsof het een baby is. En zo voelt de vaas ook aan, als een klein mensenkind, een fragiele schat, met een huid die lichtjes meeveert bij een aanraking.
‘Ik wilde een vaas, want een vaas is breekbaar en een vaas staat voor schoonheid. De titel: Ming. Want als ik zeg Ming, dan denkt iedereen: uiterst waardevol. En gaasverband is zelf heel kwetsbaar materiaal, maar je gebruikt het om iets wat stuk is mee te helen.’
Kolleman heeft meerdere sculpturen van gaasverband gemaakt. Ook lichaamsdelen, die – door de grilligheid van de vormen, nog moeilijker waren te realiseren. Van de vorm die de vaas moest krijgen had Kolleman een mal gesneden uit karton. Zo kon ze steeds goed zien en controleren of de vorm goed en – ook rondom – constant bleef. ‘Intuïtief weet ik het juiste formaat. Groot genoeg om banaal te zijn. Maar het moet ook kloppen met de breedte van het verband bijvoorbeeld. De verhoudingen moeten goed zijn.’ Het woord intuïtief zal nog vaker vallen in het gesprek. ‘Alles ontstaat intuïtief. Ik ga aan de slag en halverwege ontstaat er iets en dan weet ik het, hier moet ik mee verder.’ Betekent dat dat het altijd goed gaat? Of moet je ook weleens dingen weggooien? ‘Oh ja, ik gooi ook wel dingen weg.’
Deelatelier
We zitten op de bank in haar woonkamer die momenteel tevens dienst doet als haar atelier. Achter onze rug stroomt de Schie, voor ons gloort het groen van haar achtertuin. Om de hoek huurt Kolleman met periodes een atelier van een collega-kunstenaar die de helft van het jaar in Berlijn verblijft. ‘Ik heb daar inmiddels drie kleine ladekastjes waar de door mij meest gebruikte gereedschappen in zitten. Mijn mobiele atelier als het ware. Verder neem ik vaak maar één materiaal mee. En een soort plan.’ Op papier? ‘Nee, in mijn hoofd. Maar ik ben dan veel productiever. Het moet dan gebeuren.’ Een ritme heeft ze niet echt, ook niet als ze thuis werkt. Helemaal niet? Niet eerst koffie, computer aan, beschuitje met hageltjes? ‘Ik heb niets vast, ik heb geen stramien. Ik heb het wel eens geprobeerd, maar ik moet niet moedwillig mezelf in zo’n patroon dwingen. Dat werkt niet.’
En dan kan het best gebeuren dat ze halverwege de ochtend nog in haar pyjama zit te werken of ontdekt dat ze nog moet eten.
Kolleman werkt vaak aan meerdere dingen tegelijk, uit praktisch oogpunt. ‘Je zit met droogtijden of afspraken met andere mensen.’ Maar hoe ze precies begint, hoe het idee een ding wordt, ook daar zijn geen regels of gebaande paden voor bij Kolleman. ‘Soms reageer ik heel direct op een materiaal en soms kost het juist veel voorbereiding, zoals bij de massages.’ Voor het project Who cares? – die draaide om de vraag wie zorgt voor wie? – wilde Kolleman massages geven op een openbare plek aan toevallige passanten. ‘Ik vond wel dat ik het dan ook echt moest kunnen. Ik wilde niemand beschadigen.’ Dus is ze nu gediplomeerd klassiek masseur.
Dodenmasker
Achter de massagetafel, die nog steeds als stille getuige van haar vaardigheden in haar atelier staat, zijn ondertussen de contouren voor De Vensterbank verschenen. Her en der liggen gipsafgietsels, experimenten voor het maken van dodenmaskers. ‘Goethe heeft hem bij leven laten maken, dus ik dacht, dat kan ik ook wel doen. En het schijnt ook niet heel veel uit te maken.’ Ze heeft gebruik gemaakt van alginaatrubber. ‘Hier mag eigenlijk geen gips in, maar het zorgt voor een mooie wat doffe huid. Gips kan ook zo knalhard zijn.’
Voor de gezichten vroeg ze twee mensen die ze eerder voor Don’t look back (2017) ingezet heeft, een video met een variatie op Orpheus en Eurydice die ze maakte voor de 1e Biënnale Kunst in De Heilige Driehoek, een gebied in Oosterhout met drie kloosters en hun aangrenzende tuinen en landerijen. Twee beeldschermen staan tegenover elkaar, met aan de ene kant een in het wit gestoken Eurydice, die haar geliefde 20 minuten lang aanroept, terwijl aan de overzijde Orpheus’ ogen gesloten blijven. Maar dan ben je dus ineens ook een regisseur. ‘Ja, dat klopt. Ik had van een vriendin die wel vaker mensen regisseert wat oefeningen gekregen. Zoals het plaatsen van een stok tussen de twee acteurs in. Zo bleef de afstand altijd hetzelfde, een afstand die niet overbrugd kan worden. Eerst had ik het idee om ze achter elkaar aan te laten lopen, maar dat bleek niet te werken.’
Therapeutische performance
Kolleman maakt wel vaker films, maar vrijwel altijd met haarzelf in de hoofdrol. Zoals Smile (2009), waarbij de kunstenaar 20 minuten lang glimlacht, haar lippen licht glanzend, haar blote schouders zichtbaar, geprojecteerd op een meer dan levensgroot scherm, terwijl bezoekers op een kwetsbaar tapijt van geweven verbandrollen staan. Een ongemakkelijke situatie voor alle betrokken. ‘Dat glimlachen, dat werden bijna tranen.’ Vanuit het EI-huis in Gent leek ze een jaar later met de video Follow me, follow you (2010) vanaf een halfrond scherm alle argeloze passanten buiten met haar ogen te volgen. ‘Het werk was gepositioneerd tegenover een tramhalte. Toen we bezig waren de installatie te ontmantelen, kwam er een meisje van een jaar of 15 langs en die zei; Jíj!’ Kolleman priemt met haar wijsvinger, ‘Jíj! Jij hebt me steeds bang gemaakt! Dat vond ik geweldig, die reactie.’
Want dat is precies waar het om gaat in het werk van Kolleman. Dit ongemak, dat je elkaar aanraakt, lang voordat er fysiek contact is.
Ze ontziet zichzelf daarbij niet. Zoals met de tekeningeninstallatie De ontmanteling (2018). Kolleman tekende negatieve ervaringen, nadrukkelijk wit op zwart, licht op donker, in bijna iconische, heldergevormde beelden. ‘Die heb ik alleen als een atelierpresentatie laten zien. En relatief goedkoop verkocht.’ Kenden de kopers jouw verhaal erbij? ‘Ja. En ik ben vrij emotioneel, maar ik kon die verhalen toen best droog vertellen.’ Wat van de tekeningeninstallatie opeens meer een therapeutische performance maakt. Heeft het geholpen? ‘Absoluut. En ja, je mag het best therapeutisch noemen.’
Autonoom
Rond 2012 besluit Kolleman helemaal autonoom te gaan werken. En daarmee bedoelt ze; even geen installaties. ‘In geval van installaties vindt vooronderzoek naar de nodigde elementen plaats op het atelier. In de presentatieplaats vindt het vervolgonderzoek en voltooiing plaats. Daar wordt het werk ingepast in de maat van de omgeving en wordt ontdaan van onnodige, beschermende en verontschuldigende informatie, waarmee het functioneren wordt bepaald,’ aldus de vrij zakelijke omschrijving van ‘installatie’ op Kollemans website. ‘Het moet altijd op een bepaald moment af zijn. En dat wilde ik niet meer, ik wilde zelf dat moment bepalen.’
En hoe zit het met de onnodige, beschermende en verontschuldigende informatie? Wijzend op de opzet voor De Vensterbank: ‘Dit is niet de meest reële situatie. Het licht is al anders, de omgevingsfactoren spelen mee, ik kan me hier op deze plek maar voorbereiden tot op een bepaald niveau.’ En haar eigen aanleidingen zitten er nog in. Haar eigen bijna-verdrinkingsdood bijvoorbeeld. En het verhaal van de onbekende van de Seine, het meisje van wie begin 20ste eeuw een dodenmasker werd gemaakt. ‘Hier zit ik er zelf ook mee. Zodra het de ruimte in gaat, is het al niet meer van mij.’
Vierendertigduizenddriehonderdeenenzestig
Middenin Kollemans kamer staat een weelderig woekerende plant. ‘Ik verzorg ‘m heel slecht. Hij krijgt misschien maar één keer in de twee maanden water. Gelukkig heeft deze plant ook wortels boven de aarde, waarmee hij vocht uit de lucht haalt. Dat is zijn redding.’
Achter deze plant bevindt zich de belangrijkste aanleiding voor de installatie Don’t Look Now voor De Vensterbank. Op een ladekast ligt een dikke stapel papieren op A3-formaat met daarop de namen van alle duizenden migranten die hun leven verloren tijdens hun tocht naar veiligheid. Mannen, vrouwen, alle leeftijden. In 2018 telt de lijst het bijkans ongrijpbare aantal van 34.361.
Terwijl de dodenmaskers naar het plafond staren, hangt er aan de wand een afgietsel van Kollemans knokkels. Wit, mat en een beetje misvormd. Een kleine sculptuur die tegelijkertijd een fragment van een krachtige vuist is als een totaal onmachtige poging tot het krijgen van grip.
17 oktober 2019
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks