Het atelier van Pim Palsgraaf

Lang leve rafelranden

Een half jaar werkt Pim Palsgraaf in dit atelier; een grote, in een U-bocht gevouwen ruimte. In Rotterdam uiteraard. Sinds twee weken deelt hij het met Willem Besselink, die hij kent van hun tijd bij de MK Galerie. Hun sculpturen staan her en der opgesteld en in de hoek waar het daglicht is, hebben ze beide een stukje atelierruimte voor zichzelf afgetimmerd. Met een significant verschil. Besselink: geschilderd, vloertje, keurig, fris. Palsgraaf: gruizig en enkel functionele toevoegingen zoals werktafels, kasten met gereedschap en zijn eigen werk-in-proces aan de muur. De fotograaf merkt op dat het een stuk netter is dan de vorige keer dat ze er was. Dat klopt, Palsgraaf heeft flink opgeruimd. ‘Maar als je over een week terugkomt, heb je kans dat het weer flink vol ligt.’

Palsgraaf is net terug uit Basel als we hem treffen, nog steeds wat verbaasd over de bizarre wereld die hij bij de befaamde kunstbeurs aantrof. ‘Alsof kunstenaars en de mensen met het geld om het te kopen, elk op hun eigen spoor zitten, even naar elkaar toebuigen, maar elkaar nooit echt raken.’ Hij was er acht dagen, om er op de beurs rond te lopen en om zijn werk te installeren bij Volta Basel; onder meer een uit de serie Traces of emptiness, een ruimtelijk wandwerk van een industriële hal waarbij Palsgraaf een spel speelt met de perspectieflijnen. Daarbij een aantal Mycose City’s. Google ‘mycose’ en je krijgt een aantal vrij onaangename beelden van door schimmel aangetaste voeten op je netvlies (doe het niet), maar Palgraafs Mycoses zijn ‘architectonische structuren gebaseerd op hoe schimmel groeit.’

‘Een Belgische verzamelaar vroeg of ik er ook een kratje bij had. Ja hoor. Want het ging gelijk in de opslag. Hij had geen plek om het ergens neer te zetten.’ Opnieuw verbazing.

Anti-kraak

Op mijn vraag hoe zijn ideale atelier eruit ziet, antwoordt Palsgraaf snel dat het vooral groot moet zijn. ‘Daglicht is natuurlijk wel fijn, maar de grootte is het belangrijkst.’ Hij zit er antikraak, dat doet hij vaker. ‘Rotterdam wordt steeds duurder, dus gewoon iets huren is best lastig. Ik heb ook nog een ander atelier, dat huur ik en dat blijf ik doen tot het afloopt.’

Palsgraaf is elke dag rond 9 uur in zijn onverwarmde atelier. ‘Dan zet ik koffie. En dan trek ik mijn werkkleding aan.’ Hij wijst naar een kapstok aan de muur met gevaarlijk scherpe haken. Er hangt een jas aan en een fluorescerend pak. ‘Die is voor de winter, zulke pakken dragen ze op booreilanden ook, die zijn goed warm.’ Vaak werkt hij aan ongeveer drie dingen tegelijkertijd. Als hij het met het ene even niet meer weet, als dat nog even moet sudderen, richt hij zich op een van de andere werken. ‘Ik werk dan tot een uur of 6, half 7. Dat ritme helpt me erg om te focussen. Soms weet ik het gewoon niet. Maar dan opeens misschien wel en dan moet ik wel hier zijn. Dus soms doe ik ook niks. Of ruim ik wat op.’
En dan die andere belangrijke vraag; wanneer is het af? ‘Vaak weet ik dat wel.’ Hij deinst achteruit om te laten zien hoe dat gaat; niet meer aan zitten. Maar natuurlijk gaat het ook wel eens anders, te lang doorprutsen. Het uitproberen, erop, te veel, er weer afbreken, afschrapen. Maar juist dat woekeren, die twijfel is belangrijk. ‘Als ik die twijfel niet meer heb, betekent het dat ik op de gebaande weg zit, de ontwikkeling zit juist in die twijfel.’

Voor de structuur, de huid gebruikt Palsgraaf graag oude materialen, oud (soms verbrand) hout, oud behang, soms met nog een dikke laag stuc op de achterkant. ‘Ik weet dan niet hoe lang die koek houdt. Ik kan het ophangen, maar niet garanderen dat het zo blijft. Het is fragiel en dat vind ik ook juist tof, het geeft een extra laag aan het werk.’

Palsgraaf speurt ook regelmatig Marktplaats af op zoek naar modelhuisjes en, daarvoor, opgezette dieren. ‘Ik struin wat, totdat ik een vorm vind waarmee ik iets kan. Nu gebruik ik schuimdieren en dat vind ik eerlijk gezegd nog beter.’ Deze schuimmodellen worden gebruikt als vulling voor opgezette dieren; de gestroopte huid wordt als een soort sok over het koude model heen getrokken. ‘Ik vind het al fascinerend dat mensen geconserveerde dieren verzamelen en deze manier heeft ook nog eens een soort gemakzucht in zich; ik wil de trekker wel overhalen om de vos te doden, maar verder geen gedoe. Het is een obscure wereld.’

Instortingsgevaar

Maar hoe Palsgraaf ook woekert, opbouwt en weer afbreekt, afval is er nauwelijks. ‘Mijn andere atelier staat ramvol. Ik moet eerlijk zijn. Als ik het werk niet meer echt goed vind, dan voelt het ook echt als ballast. Dan zie ik het zo; als ik het afbreek, komt er weer materiaal vrij. Ik gebruik ook wel nieuw materiaal. Soms heb je een basis nodig waar je van op aan kunt. Zoals met deze sculptuur.’ Palsgraaf wijst naar een stellage van hout, een soort omgekeerde u-vorm, waaromheen een huizenschimmel woekert, zijn typische groeisels. ‘Veel van het spul dat bijvoorbeeld in verlaten fabriekshallen te vinden is, is ook wel echt verrot. En de variatie is groot. Dan is het wel echt te veel gedoe als je daar een stevige basis van wilt bouwen.’ Hoewel het wellicht een andere indruk wekt, moeten zijn soms meer dan manshoge sculpturen wel degelijk solide in elkaar zitten.
‘Mijn werk ziet er inderdaad wel vaak uit alsof het elk moment kan instorten. Bij de Kunsthal dacht ik zelf ook wow! (houdt zijn handen boven zijn hoofd), maar ik weet dat er niets gaat gebeuren. En dat moet ook niet natuurlijk.’

Voor Kunsthal Light #15 bouwde Palsgraaf in 2016 in de etalage langs de hellingbaan een soort wervelwind van donkere bouwsels, groeiend en tuimelend tot hoog boven de hoofden van de bezoekers en passanten. Palsgraaf maakte in aanloop van de werkperiode wel schetsen, gebaseerd op bestaande plattegronden, maar ‘toen ik aankwam bij de Kunsthal kon ik die schetsjes direct weggooien. De ruimte daar is zo complex! Het loopt aan alle kanten scheef, de vloer, het plafond. Ik had keurig de afmetingen gekregen, maar toch klopte er niets van mijn schets.’ En dan zijn er nog al die ramen, van boven, van opzij, er wordt van allerlei, specifieke kanten tegen het werk aangekeken. ‘Dus toen ben ik ter plekke gaan schetsen met hout. Ik had Willem ingehuurd om me te helpen en toen hebben we het in drie weken gebouwd. Voor mij is het ‘t meest interessant om zo te werken, ter plekke.’

 

Rafelranden

En dat is precies wat Palsgraaf ook graag voor zichzelf regelt; een plek om te werken en te bouwen en te exposeren. En zo is het nu al legendarische If Paradise is half as Nice geboren, deze zomer al voor de negende maal. ‘Ik ben met Daan Botlek begonnen, als een soort wild idee. Ik was bij het Duitse Melt Festival in 2012 en ging daarna nog even naar Leipzig. Ik liep daar rond en zag heel veel lege fabriekspanden.’ Toen het ging stortregenen, vond Palsgraaf, na enig klimwerk, een schuilplaats in zo’n fabriek. ‘Shit, dacht ik toen, dit is eigenlijk wel precies wat ik zou willen. Wat kan het voor kwaad om daar een paar dagen te gaan zitten schilderen? Daan Botlek opgebeld; Doe je mee? Studentenkamer gehuurd en samen een week door Leipzig gefietst om de juiste plek te vinden.’ Het werd een gigantische katoenspinnerij, waar ze ‘vet illegaal’ 3 weken werkten. ‘Ik vind dat superfascinerend, dat je in een soort tijdscapsule binnenstapt. Dertig jaar geleden heeft iemand daar voor het laatst de sleutel omgedraaid en daarna is er nooit meer iemand geweest. Ik probeer die sfeer te grijpen, door de materialen van die plek te gebruiken. Eerst kijk ik heel breed wat er is. En dan wordt mijn blik steeds smaller en wordt het steeds interessanter.’ Na die drie weken volgde een opening, voor de mensen die ze in Leipzig hadden ontmoet. Een onthulling van groots werk werd het, onder het genot van goedkope champagne.

Dit avontuur beviel zo goed, een reprise volgde het jaar erop. ‘Maar we hebben wel specifiek gezocht naar mensen die zo’n grote ruimte aan kunnen.’ En met het groeien van de belangstelling, werd ook het avontuur groter, met een opening aangekondigd ‘op de illegale-feestjes-manier’; flyers uitdelen met alleen een mailadres en mensen verzoeken om op een specifiek plek op een bepaalde tijd te wachten om van daaruit meegenomen te worden naar de illegale plek. Daar was niet iedereen op voorbereid. ‘Er kwamen ook mensen op hakken. Maar ze moesten allemaal – toch een stuk of 100 – door dat ene gat in de heg.’

Bij de derde editie werd het zo spannend (met een reëel risico op een boete van €1000 voor trespassing) dat ze besloten voortaan de eigenaren van die panden vooraf op te sporen voor toestemming. Er zijn nu flink wat connecties. En de gebouwen zijn nog even imposant, toestemming of niet. ‘Het is grappig, als je eerst zo’n gebouw binnenloopt, iedereen gaat eerst rondlopen; wauw! Wauw! Maar de plekken die het meest bejubeld worden, die worden doorgaans uiteindelijk niet gebruikt.’ En dan? ‘Jaah, dat is wel een moment. Bijna iedereen gaat een bureautje maken. Of iets anders van waaruit ze kunnen werken, hun materiaal kunnen verzamelen.’

Dit ga je nog jaren doen? ‘Ja, dat hoop ik wel. We zijn niet per se aan Duitsland gebonden, maar daar hebben we nu de contacten. En het mogen ook braakliggende terreinen zijn, vergeten plekken, oninteressant voor de meeste gemeentebesturen.’ Rafelrandbezitters van Nederland (en de rest van de wereld); grijp uw kans.

13 juli 2019
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks