Het atelier van Jasper Hagenaar
Raadselachtigheid van de jongensdroom
‘Ik schilder heel snel’, verklaart Jasper Hagenaar op het nippertje, als we alweer halverwege in onze jassen zitten. In twee sessies moeten zijn schilderijen klaar zijn, anders is de kans groot dat het niet meer wat wordt. ‘Ik schilder ook heel dun, zo schraal mogelijk. Als een aquarellist met olieverf. Als ik ergens te lang aan heb door geploeterd, dan is het moment van stoppen voorbij. Daarom moet ik scherp zijn.’ Later, per mail, licht Hagenaar het belang van die focus verder toe. ‘Ik moet tijdens het schilderen een bepaalde modus bereiken waarin ik scherp genoeg ben om de juiste beslissingen te nemen. Als het goed gaat, ben ik compleet in het moment. Bijna alle geslaagde schilderijen hebben wel ergens een alles of niets moment gehad. En ze zijn uiteindelijk geslaagd omdat ik me er toen van bewust was en het lef heb gehad om die beslissing te nemen.’
Op reis
In zijn atelier valt de focus al af te lezen aan de enigszins spaarzame indruk die het maakt. Op een bruine, comfortabele stoel na, is de hele middenruimte leeg. De aandacht gaat via het lege middenstuk zo naar de karakteristieke hoge ramen van dit oude schoolgebouw in de binnenstad van Utrecht. Deze markante ruimte maakte dat Hagenaar in het begin het gevoel had dat hij ermee moest concurreren. ‘Ik vind dit wel een heel fijn atelier, maar het atelier in Zuilen, dat was mijn fijnste. Een soort banlieue gebouw’, volgens Hagenaar, ‘maar toen het werd gesloopt, heb ik wel een traantje gelaten. Het heeft misschien te maken met de periode dat ik daar zat, vlak na de Rijksakademie. En ik heb daar zo vaak de zon onder zien gaan.’ Maar innige gevoelens of niet, een atelier is een plek om te werken. ‘Ik heb het altijd als werkplek benaderd. Er een soort tweede huis van maken, heb ik nooit gedaan. Als ik hier ben, werk ik. Thuis maak ik nooit iets.’
Mijn oog valt op een toch wel vrij huiselijke grote, palmachtige plant in de hoek. ‘Die was te groot geworden voor thuis. En hij past hier wel.’ Er lijkt inderdaad een directe link te liggen met Hagenaars soms escapistische beelden waarin zo nu en dan palmbomen opduiken. Net als dinosauriërs, grottekeningen, ruimtevaarders en andere dingen die niet van hier en nu zijn. Later laat Hagenaar op de grote werkbank onder het raam recent gemaakte monotypes zien. Een serie paradijselijke taferelen in zwart-wit. ‘Toen er weer een lockdown kwam, wilde ik hier even niet met olieverf werken, omdat Elsje hier op die momenten ook werkt,’ doelend op de vers afgetimmerde ruimte in de keukenhoek. Los daarvan; Hagenaar geeft zichzelf zo nu en dan de ruimte om te spelen, om de losheid in zijn werk te bewaren. ‘Ik heb een enorm digitaal beeldarchief. Ik zit avonden lang op internet rond te struinen. Dan zoek ik ook plekken waar ik ooit ben geweest of waar ik graag naartoe zou willen.’ Op kunststof schilderde hij palmbomen, afgelegen stranden, met sterren bestrooide hemels en stelletjes in zwemtenue, hand in hand. En drukte ze direct en eenmalig af op papier. Alsof we even meekijken, via de spiegel, in de dagdromen van de kunstenaar.
Raadselachtig
Hoewel het bij deze serie in de techniek zit, is indirectheid onmiskenbaar een terugkerend gegeven in het werk van Hagenaar. Wie Hagenaars recente boek Souvenir (2020) doorbladert, ziet veel schilderijen van afbeeldingen; prints op T-shirts, tekeningen op handen, voeten, ruggen en nogal wat beschilderde vazen. En die vazen, dat begon eigenlijk met een vaag idee, volgens Hagenaar. ‘In 2011 was ik bezig met een serie, gebaseerd op romantisch en sprookjesachtig werk van een Russische schilder. Ik wilde iets met een pot goud aan het einde van de regenboog doen.’ Hij schilderde een grote zilveren vaas met in de reflectie iemand die naar de pot goud rende. ‘Het idee van een vaas deed me wel iets, dat het zo archetypisch is.’ Hagenaar kocht vaasjes en bewerkte ze met klei, met verf en schilderde ze. ‘Het werd een heel subgenre in mijn werk. Het is iets concreets, maar brengt tegelijkertijd meer over dan alleen het object.’ Hagenaar schept door deze schilderingen, die nooit helemaal rijmen met het object waar ze op aangebracht zijn, een raadselachtige ruimte voor de kijker om in te vullen, of in rond te dwalen. Terwijl we praten hangt Hagenaar een schilderijtje op, met krap ingekaderd een donkere vaas met daarop een patroon rondom van een smal, bijna naakt jongenslijf, scherp belicht, met gespreide armen en gebogen hoofd. Ik herken de jongen van een schilderij uit 2014, waarin hij twee keer boven elkaar verscheen, als in een film reel-achtige setting, wat een bepaalde beweging suggereerde. Deze jongen, gevangen in een loop rondom de vaas, lijkt opeens onderworpen aan duistere rituelen.
Scrollen
Op het moment van bezoek is Hagenaar bezig met schilderijen voor zijn solo in het Utrecht Lokaal van het Centraal Museum later dit jaar. Aan de wand hangen stillevens met verschillende vreemdsoortige objecten gebaseerd op de collectie van het museum. De – soms letterlijk – uitgebalanceerde composities, de lichtval en de nadrukkelijke restruimtes vallen op. Of hij het depot bezocht heeft, is een van mijn eerste vragen. ‘Nee, ik werk altijd naar een plat vlak. Het museum heeft een grote online catalogus en daar heb ik eindeloos doorheen zitten scrollen.’ Hagenaar versmalde zijn zoekopdracht met termen als midcentury en formele schilderkunst. ‘Het heeft iets te maken met mijn herinneringen aan museumbezoek. Deze abstracte beelden, dat is archetypische kunst, volgens die herinneringen.’ Hagenaar reproduceert de objecten, licht ze zorgvuldig uit op een sokkel in zijn atelier om het vervolgens op papier of paneel te zetten. ‘Door het zelf te maken, haal ik het verhevene weg. Daarbij stel ik wel steeds de vraag: hoe dicht moet ik bij het origineel blijven?’
Een van de stillevens is met tape op de muur geplakt. Tegen een grijsblauwe achtergrond staan twee mysterieuze objecten met erachter een witte cirkel, waaruit een cirkelvormige hap is genomen, die eveneens blauw is. ‘Dat blauw, dat vóél je. Al is dat er maar op één punt en de rest leidt niet af, dan is het goed.’ Het hangt te midden van een kleurrijke zwerm kwaststrepen. ‘Dit is de muur waarop ik schilder. Ik meng mijn kleuren op mijn schildertafel en vaak zit er dan te veel verf in mijn kwast. Ik strijk deze dan uit op de muur tot ik de perfecte hoeveelheid heb. Het is ook een plek om de kleur te testen op een witte ondergrond. Daarom waaiert de kleurvlek ook steeds verder uit naar de randen.’ Ernaast staat een ezel, maar die gebruikt Hagenaar niet om op te werken. ‘Op een ezel bevindt het werk zich in een soort niemandsland en ik wil weten hoe het schilderij zich verhoudt tot een omgeving. Deze ezel heb ik – samen met een enorme hoeveelheid olieverf – overgenomen uit een inboedel, omdat ik het als object wel erg mooi vind.’ En een handige bijzettafel voor kwasten en een kapstok voor schilderkleren bovendien.
Van breed naar smal
Hagenaar is opmerkelijk plichtsgetrouw en serieus en streng in wat hij toelaat in zijn werk. Een calvinistische inslag, noemt hij het zelf. ‘Het is altijd een strijd. Maar ik begin heel breed. Dan volg ik een aantal sporen en ik eindig vrij smal.’ En zo kan het ook gebeuren dat hij wel eens dingen maakt, waarvan hij nog geen idee heeft wat hij er mee moet. Zo maakte Hagenaar eens, zomaar, een reliëf van karton, met allerlei cirkels. ‘Met een lijmpistool. Ik hou van mijn lijmpistool. Je kan opeens alles maken.’ Toen hij voor een groepstentoonstelling een tussenstap zocht voor een compositie naar een schuttersstuk van Frans Hals, bleek dat hij het voorwerk zonder intenties of pretenties al gedaan had. Nieuwe, kartonnen reliëfs zouden de basis vormen voor de composities die Hagenaar schilderde voor de tentoonstelling Rendez Vous met Frans Hals (2018).
Compositie nr. 2 | 2017 | 183 x 266,5 cm | foto: Lotte Stekelenburg
‘Het is een voortdurend evenwicht zoeken naar toevalligheid en bedachtzaamheid.’ En opnieuw komen we op het belang van concentratie. Gemakzucht ligt immers altijd op de loer, zowel voor de kunstenaar als voor de kijker. ‘Waarschijnlijk door dat enorme bombardement aan beeld dat dagelijks tot ons komt. Ook ik merk dat; je hebt maar een beperkte hoeveelheid aandacht op een dag. Ik probeer tijdens het maken, en zeker tijdens het beoordelen van mijn werk wel tot een soort kern te komen en niet te snel te denken ‘oh zo is het ongeveer wel goed’. Laten we zeggen dat je een kwaststreek op tien verschillende manier kan zetten. Vijf zijn triviaal, drie zijn oké, één is goed en één is perfect. Ik ben op zoek naar die laatste en probeer geen genoegen te nemen met de andere negen.’ Zo. Maar gelukkig is er meer ruimte. Gelukkig is er ook de schwung, zijn er de doelloze maaksels. De kartonexperimenten en de kleivormsels. Als Hagenaar even later verdwijnt in een hoek van het atelier en terugkomt met een glanzend houten propeller, blijkt dat zijn perfectionisme nog een heel ander niveau kent. ‘Haal je twee balken bij de Gamma en dan kun je er dit van maken.’ Het ziet er behoorlijk overtuigend en bruikbaar uit. Ogenschijnlijk zinloos. Toch kan ik me niet aan de gedachte onttrekken dat het flink bij zijn escapistische aspiraties aansluit; een deel van zijn ontsnappingsvoertuig is alvast gemaakt.
2 maart 2021
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks