Het atelier van Frans Ottink
Het atelier
‘Ik vind het fijn dat ik niet alleen tussen mijn eigen bekers zit, hier in de studio. Als ik andermans werk maakt, pik ik ook altijd iets op van de ideeënwereld van die ontwerpers. En dat is heel waardevol.’ Sinds Frans Ottinks afstuderen eind jaren tachtig, maakt hij gebruiksvoorwerpen; rijen vol bekers en vazen in allerlei vormen en formaten in de vele stellingkasten en op de lange werktafels bewijzen dat. Maar ze zijn niet allemaal van hem, hij maakt ze bij studioZAND ook voor anderen. Samen met Erna Huppelschoten is dat zijn ‘core business’. ‘We ontwerpen en produceren samen. Erna is net wat zakelijker dan ik en daar ben ik bij gebaat; ik loop niet over van zelfvertrouwen, soms ben ik al blij als iemand het mooi vindt.’ Ottinks kenmerkende bescheidenheid kan echter niet verhullen dat vermaarde ontwerpers hun studio weten te vinden.
Eclectisch archief
Vorig jaar betrokken Ottink en Huppelschoten een tweede, ruime porseleinwerkplaats in de Nieuwe Stad in Amersfoort, een voormalig fabriekspand waar allerlei bedrijfjes en ondernemingen zijn gevestigd. De vele ramen in de lichte werkplaats bieden uitzicht op de naar Amersfoort verplaatste iconische Paviljoens. In de winkelruimte ervoor steekt het overwegend witte porselein scherp af tegen de donker geschilderde muren. En wie de winkel weer verlaat, wordt geconfronteerd met Ottinks archief; een vakkenkast waarin zijn werk van de afgelopen jaren is uitgestald, van fragiele vaasjes tot uitgebreide koffieserviezen. Veel van de ontwerpen worden nog steeds geproduceerd. Al staan er, opmerkelijk genoeg, ook twee vazen opgesteld die Ottinks goedkeuring volstrekt niet kunnen wegdragen en die (helemaal bovenop de kast weliswaar) fungeren als stille getuigen van zijn zoektocht als ontwerper.
Ottink neemt zichzelf wel min of meer kwalijk dat hij niet vormvast is. Het is waar; zijn ontwerpgeschiedenis is eclectisch. Te beginnen bij zijn afstudeerproject, waarin de invloed van de Memphisgroep nog nazingt in de kaarsrechte lange theepot met het groene bolletje bovenop het deksel en de kanteelachtige vorm van de bodem. Ergens anders in de kast staat theepot Herman (1997); kogelrond, met een robuust houten steel als handvat en een stier op het deksel. Tegelijkertijd zijn er wel degelijk vaste waarden; de basis van Ottinks ontwerp is vrijwel altijd geometrisch, een basis die hij combineert met een onverwacht frivool accent of versiering of een inventieve vorm, zoals de kop en schotel uit de serie Heimat (1996); het kopje, uitgerust met een puntige onderkant, kan alleen op het precies passende schoteltje blijven staan. Of Ottinks eenvoudige bekers, waarvan je de stervormige bodem ontdekt op het moment dat je gesprekspartner de beker aan zijn mond zet of juist als hij morst en de beker geen kring, maar een andere vorm op tafel achterlaat. Een bescheiden manier om als ontwerper toch voortdurend aanwezig te zijn en alledaagse dingen op de allerkleinste manier te veranderen.
Onderwijs
Een Ottink herken je ook aan de liefde voor goed vakmanschap. Hij haalt het dekseltje van zijn afstudeertheepot en laat de binnenkant zien, precies zoals het hoort, precies passend. ‘Ik denk niet dat er nu nog veel keramisten worden opgeleid die zo’n dekseltje kunnen maken.’ Ottink ziet een aftakeling in het onderwijs. ‘Mijn opleiding duurde nog vijf jaar, de huidige studenten worden opgeleid in vier en het aantal uren zelfstudie is nu veel groter. Belangrijker dan een hip gesprekje over het concept, is dat je dingen kunt uitproberen. Je moet uren maken met het materiaal. Ik krijg soms stagiaires die nog nooit gezaagd hebben.’ Ottink is voor een analytische aanpak van het onderwijs, met de methode van het Bauhaus als een mooi, solide voorbeeld; bij de in 1919 door Walter Gropius opgerichte academie voor architecten, ontwerpers en kunstenaars had een grondige ambachtelijk opleiding de hoogste prioriteit. ‘Een opleiding kan er niet voor zorgen dat iemand een goede kunstenaar wordt, maar je kunt iemand wel helpen het materiaal en de techniek te doorgronden en het juiste set handvatten te bieden.’
Gebruiken
Afgelopen jaar ontwikkelden Ottink en Huppelschoten voor het eerst samen een productreeks. En voor het eerst is het de vraag of het wel om gebruiksvoorwerpen gaat. ‘We hebben ons met de functie niet zo bemoeid.’ Aanleiding voor Geometrical tableware (2016) was hun plek als studioZAND op de Yksi Expo tijdens de Dutch Design Week in Eindhoven. ‘We hadden natuurlijk genoeg om mee te nemen,’ zegt Ottink, met een armzwaai de gevulde kasten van de porseleinwerkplaats omvattend, ‘maar we wilden graag iets nieuws laten zien.’ En heel veel tijd was er niet. ‘We waren allebei altijd al gefascineerd door die kast’, doelend op de plank met vormpjes die de afgelopen 25 jaar zijn gemaakt en ontstaan, restantjes van het ontwerpproces. Met de inhoud zijn ze gaan spelen, met als resultaat een serie voorstellen voor producten met geometrische vormen als basis, uitgestald als een tekening. ‘We hebben er wel wat omheen zitten filosoferen. Wat zouden ze als collectie samen kunnen doen, los van wat het eigenlijk is?’ En dat is de vraag die ze graag bij de kijker en potentiele gebruiker neerleggen. Want hoe zit het met de donkerrode donut, die zo heerlijk in je hand ligt? Of de pendel, die aan een touwtje in beweging gebracht, een perfecte cirkel beschrijft? En het deksel dat ook een wankele schaal blijkt te zijn? Het lijken onderdelen van een mysterieus spel waar niemand de spelregels nog van kent.
Gematerialiseerde herinneringen
Tegelijkertijd roepen de voorwerpen ook beelden op van scènes aan tafel na een gezamenlijke maaltijd of tijdens gesprekken waarbij de voorwerpen op tafel gedachteloos in de hand worden genomen. En dat is precies wat Ottink altijd heeft aangetrokken in keramiek. ‘Ik heb niet de intentie om de wereld te veroveren, maar met mijn producten integreer ik direct in het dagelijks leven; ze staan in kastjes en op tafels, mensen houden het in hun handen, maken het vuil, wassen het weer af. Dat was ook de reden om serviesgoed te willen maken. Met keramiek bied ik iets dat dicht bij mensen ligt, dichter dan bijvoorbeeld een schilderij. Zelfs een stoel staat verder van je af. Als je er op zit, zie je ‘m niet eens.’ Toch zijn Ottinks kopjes, theepotten, vazen, schalen altijd meer dan alleen gebruiksvoorwerpen. Het zijn gematerialiseerde (jeugd)herinneringen en gevoelens, verhalen over opgroeien op het platteland en verhuizen naar de stad, over verse melk en bloemen plukken in de wei. Het is echter niet belangrijk dat de gebruiker deze verhalen ook (her)kent. ‘Daar ben ik niet echt mee bezig. Ik wil niet meer doen dan een kader aangegeven. Dat is geen desinteresse, maar meer bescheidenheid. Dit houdt me ver weg van het gedachtengoed van De Stijl overigens.’
Geometrie
Een connectie met De Stijl is er echter wel degelijk; de behoefte aan structuur. Dat begint voor Ottink al met de keuze voor het materiaal; het zeer geordende proces waar het werken met porselein om vraagt, past hem wel. ‘Ik wil heel graag de wereld om me heen structuur geven. Daarin herken ik De Stijl, het ordenen, het uitkleden van de werkelijkheid. Maar het interessante is; naarmate de microscopen beter werden, bleek dat De Stijl iets bedacht had dat er eigenlijk al was, een onderliggende structuur. Vanuit diezelfde behoefte werk ik met geometrische vormen. Het gevaar daarvan is dat de geometrische vorm van zichzelf heel sterk is en daardoor wat onbenaderbaar. Ik heb de behoefte om het wat toegankelijker te maken. Dat doe ik met ornamenten en kleur.’ De balans daarin zoeken, is lastig. Zoals bij een servies van een schenkkan en bekers met een toevoeging van kleur bij de bloemmotieven in reliëf. ‘Was het beter geweest zonder?’ Hij houdt zijn hand ervoor. ‘Ja, ik denk het wel.’ Waar De Stijl compromisloos is, lijkt Ottink juist de connectie met de gebruiker te zoeken. Of is het zijn enigszins romantische inborst en zijn liefde voor de zichtbare en voelbare natuur waar – anders dan bij bijvoorbeeld Mondriaan – daadwerkelijk zijn wortels liggen? Ik vermoed dat laatste.
6 februari 2017
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks