Het atelier van Frank Halmans
Frank Halmans trakteert
‘Toen ik dit atelier net had woonde ik nog in Utrecht. Als ik dan op de fiets de stad uitreed, had ik het gevoel alsof ik spijbelde.’ Het atelier van Frank Halmans bevindt zich op steenworpafstand van het Utrechtse landgoed Amelisweerd. Een atelier aan huis heeft hij liever niet. ‘Niet omdat ik het dan niet los kan laten, maar ik vind het fijn om naar m’n werk te fietsen en ’s avonds weer thuis te komen. Ik fiets en kom van alles tegen. Zo ben ik meer onderdeel van de maatschappij.’
Bruikbaar
Als we Frank Halmans bezoeken, is hij, onder het genot van de serene zangklanken van de Vlaamse Meesters (‘Die kan ik altijd hebben’) bezig met het maken van modellen in een blauw polystyreen voor een monument. Het wordt geplaatst in Leiderdorp als markering van de Romeinse Limes, de noordgrens van het Romeinse Rijk zoals die tweeduizend jaar geleden door Nederland liep. Halmans laat modellen zien van drinkgerei van toen tot nu; van eeuwenoude kannen die door hun vorm hun respectabele leeftijd verklappen tot plastic bekertjes en tetrapakken. En ertussendoor tijdloze broden, appels en druiven. Halmans maakt ze na op exact 125%. ‘Ik heb het ook op 150% uitgeprobeerd, maar dan werd het potsierlijk. Nu is het geloofwaardig, pas als je het op wilt pakken lijkt het vrij groot.’ De modellen worden in aluminium gegoten en geplaatst op een lage tafel, die dienst kan doen als picknick- of uitblaasplek. ‘Ik maak graag dingen waar mensen iets mee kunnen. Het geeft niet als ze het niet als kunst zien.’ Zoals de tramhalte met de bronzen sanseveria’s aan het Stirumplein (1997) in Amsterdam. ‘Veel mensen weten niet dat dat een kunstwerk is, maar dat vind ik ook goed. Voor wie het wel weet, is het leuk.’
Achtergelaten kinderen
Halmans klimt graag uit de ivoren kunsttoren om werk voor de publieke ruimte te maken, werk dat toetsbaar is. Zijn oplossingen voor speelpleinen en monumenten zijn inventief en open, niet te rigide om zich verschillende toepassingen te laten aanleunen. Maar eenvoudig is het niet, werk in de onbeschermde openbaarheid te hebben. ‘Het is toch alsof je je kinderen achterlaat. Ik ga er liever niet meer naar terug. Er komen steeds meer witte vlekken op de kaart van Nederland, plekken waar ik niet meer kom. Zoals de tramhalte in Amsterdam, ik stap altijd een halte eerder uit.’ En alsof kinderen achterlaten al niet het allerergste is, neemt Halmans tijdens het maakproces ook nog eens alle risico’s op zich. ‘Ik ben de aannemer, dus volledig verantwoordelijk, de fabrikant die het maakt is de onderaannemer.’ Gelukkig is het nog nooit mis gegaan, dat het, eenmaal af en geplaatst toch niet goed bleek. Maar spannend is het altijd, blind vertrouwen op zijn gevoel voor ruimte en verhoudingen is er voor Halmans niet bij.
Echte baan
Voor zijn publieke objecten werkt Halmans sporadisch op locatie – dingen aflakken of het proces in de gaten houden – maar het meest is hij aan het werk in zijn als boerenschuur vermomde atelier. Achter de werkplaats die hij deelt met een meubelmaker, heeft Halmans zijn eigen ruimte met een rustgevend wijds uitzicht. ‘Ik ben een langzame starter, voor half tien ben ik hier niet. En dan tot vijf uur, dan is het ook wel klaar. Maar ik blijf wel altijd tot vijf uur. Dat heb ik ooit zo besloten, dat het zoveel mogelijk moet lijken op een echte baan, anders gaat het niet goed.’ De diagonaal geplaatste aantekening ‘lui’- in kapitalen – op zijn citotoets heeft wellicht iets met deze bijna calvinistische werkhouding te maken. Hij snapt wel een beetje waar die typering vandaag komt en wil het geen kans geven. ‘Soms lukt er niets, zelfs niet iets eenvoudigs als een muurtje sausen. Ik weet dat ik dat heb, het gaat in onvoorspelbare golfbewegingen. Ik vind het frustrerend, maar ik weet ook dat het wel weer overgaat. Maar ik blijf altijd tot vijf uur.’
Vandaalse verzamelaar
Halmans is blij met zijn atelier, maar er zou wel een grote loods bij mogen, voor het opslaan van eindeloos veel meubels en andere vondsten die hij ooit zou willen gebruiken voor zijn werk. ‘Dat zou ik echt graag willen, maar dat kan ik niet betalen.’ Dus bezoekt hij tegenwoordig zijn vaste kringloopwinkels ‘met de hand op de knip. Dan loop ik er doorheen en alleen als ik iets zie waar ik direct een concreet idee bij heb, mag ik het kopen.’
Want we hebben hier te maken met een notoir verzamelaar; wie rondkijkt, ziet al snel clubjes wekkers, groepjes zandlopers en een samenscholing lampen. En een werk aan de wand dat duidelijk uit veel gefineerde kastjes is samengesteld. ‘Ik vind het heerlijk om in meubels te zagen. Dat ik er dan maar een deel van gebruik en de rest gewoon weggooi. Zoals het ook heerlijk is om een kras op een auto te maken. Dat doe ik niet, maar dat is wel fijn.’ Deze licht schuldige triomf voelde Halmans misschien ook toen hij voor het eerst een mes in een boek zette om er ramen en deuren in te maken. Het eerste boek getiteld De Lange Nacht die Halmans onder handen nam, was een exemplaar identiek aan het boek dat bij zijn ouders op de plank stond. En boeken, daar mocht je bij de familie Halmans niet zonder gewassen handen aan zitten. Een encyclopedie ging plat op tafel. Maar het zijn niemendalletjes die Halmans gebruikt. ‘In literatuur zou ik nooit snijden, dan lijkt het direct een statement.’ Het romantische en veel aangehaalde gedicht ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’ van Slauerhoff speelde dan ook niet door Halmans hoofd bij het hanteren van zijn mes. ‘Alleen een bepaald gevoel, dat herken ik dan, dat heeft iets te vertellen, dat is voldoende. Het hoeft niet heel specifiek te zijn, een aantal uitgangspunten moet goed zijn.’ Zoals bijvoorbeeld de titel van het eerste boek, dat moet kloppen. De kijker hoeft dat allemaal niet te zien en Halmans heeft ook geen behoefte om dit te sturen, maar het moet er wel inzitten. ‘Als je er oog voor hebt, word je getrakteerd. En anders niet.’
Oefening in herinneren
‘Mijn verzamelingen hebben vaak iets met tijd te maken, of herinneren. Zoals de wandelstokken met metalen plaatjes. Dat mensen de moeite hebben genomen om ter plekke zo’n plaatje te kopen en het daarna het op hun stok te bevestigen.’ En ergens in het atelier bevinden zich duizenden dode insecten; door Halmans opgeraapt en met een grote zorgvuldigheid systematisch geprepareerd en gegroepeerd. ‘Het was vooral een persoonlijke oefening in herinneren. Ik schreef de plaats en het moment op waarop ik het insect gevonden had, zo bleef dat in mijn herinnering. Ik ging het zelfs omdraaien; op het moment dat ik me graag iets wilde blijven herinneren, dan zocht ik naar een insect.’ De insectenverzamelwoede is inmiddels iets geluwd. Voor de wetenschap is zijn verzameling niet interessant – ‘Het zijn de meest voorkomende insecten die ik opraap.’ – en voor Halmans zelf is het ook minder urgent geworden. ‘Ik verzamel nog wel, maar prepareer niet meer. Dat doe ik normaal altijd in de winter, als het buiten heel koud is, maar dat is deze winter blijven liggen. Ik heb ondertussen veel gelezen over het geheugen. Ik dacht altijd dat alles wat ooit gebeurd is in je leven ergens ligt opgeslagen; als je maar de goeie triggers aandraagt, komt het wel weer boven. Maar je geheugen blijkt helemaal niet zo te werken.’
In de lucht
Een spel met zijn geheugen speelt Halmans ook in het werk De slaapkamers waarin ik nog steeds wakker word. In 1996 begon hij met het reconstrueren van slaapkamers die hem in de ochtend, op de grens tussen dromen en ontwaken, soms heel concreet lijken te omgeven. ‘Het zijn er nu vijf en die heb ik op elkaar gestapeld, met het idee dat er nog wel wat bij zouden komen, maar het is bij die vijf gebleven. Ik heb dat nu nooit meer. Ik kan me wel meer kamers herinneren waarin ik wakker ben geworden, maar daar word ik nu niet meer in wakker.’
Halmans nam een bureau dat hij nog steeds heeft en ook in een aantal van die kamers stond als uitgangspunt, voor de juiste verhoudingen. ‘Ik wilde niet naar foto’s kijken, ik wilde het uit mijn geheugen doen. En toen ik ermee bezig was, herinnerde ik me vanzelf wel meer. Want ik moest die ruimte opvullen, ik ging van het bureau naar het bed en dan moest ik nadenken over wat daar tussen precies stond of hing. Als ik maar begin, en me er op concentreer.’
Halmans’ manier van werken lijkt de vorderingen van de geheugenwetenschap te willen trotseren. Gelukkig maar, want niet alles is nu eenmaal aantoonbaar. Zo is Halmans van jongs af aan gefascineerd door de Tweede Wereldoorlog en reist hij regelmatig naar de plek waar het Ardennenoffensief heeft plaatsgevonden, de laatste grote aanval van de Duitse Wehrmacht, gewonnen door de geallieerden. ‘Het landschap daar verandert niet zoveel en als ik daar ben, dan hoor ik bijna hoe het toen geweest moet zijn. Ik geloof niet in reïncarnatie, maar wel dat je bepaalde dingen kunt oppikken, op sommige plekken hangt er iets in de lucht.’ En dan maakt het eigenlijk niet uit hoe het geheugen wetenschappelijk werkt, het lijkt zich soms buiten ons bereik af te spelen.
Misschien is er dan toch nog hoop voor de insectencollectie.
2 juni 2015
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks