Het atelier van Erik Mattijssen
Neuriënd werken
Als we na een fietstochtje dwars door een onkarakteristiek leeg maar prachtig herfstig Amsterdam aankomen bij Erik Mattijssen, neemt hij ons direct vanuit de donkere gang, dwars door zijn zonovergoten atelier, mee naar een weelderig begroeide tuin. ‘Deze buurt was een ruïne toen we hier kwamen in de jaren tachtig. Het huis aan de overkant had niet eens een dak,’ wijst Mattijssen. Maar nu is het de mooiste binnentuin in de buurt. ‘Kunstenaars hebben het hier allemaal weer opgebouwd.’ Trots vertelt Mattijssen hoe er nu voor het eerst in jaren weer mussen gesignaleerd zijn.
Eindeloos kijken
Toen Mattijssen hier in 1983 als Rietveldstudent terecht kwam, was het pand al gekraakt. ‘Ik was een luie aanschuiver.’ Het zijn de eerste woorden die ik noteer van ons gesprek en hoewel typerend voor de kleurrijke en geestige manier waarop Mattijssen vertelt, zijn ze in het geheel niet van toepassing op de zich multitaskend door de dag navigerende kunstenaar.
Nu hij recent gestopt is met lesgeven aan de Gerrit Rietveld Academie is hij dagelijks in zijn ruime L-vormige atelier. Dat lesgeven in zijn bloed zit en de studenten in zijn hart, dat is duidelijk, ze komen gedurende het gehele gesprek zo nu en dan bovendrijven en er staan zelfs foto’s van het werk van studenten op Mattijssens website. Hoe gaat het dan nu, zonder de academie? ‘Hoe zeer ik ook dol ben op de studenten, ik was er ook aan toe. Ik gaf op het laatst anderhalve dag les, maar het zat altijd in mijn hoofd.’
In de ene poot van de L wordt een wand door boeken in beslag genomen, in de andere wordt getekend; onder een dijk van een daklicht hangen tekeningen aan de muur, op een hoog afgestelde tekentafel heeft zich een groepje gouacheflessen verzameld en er staat een blad met een indrukwekkende hoeveelheid op kleur geordende pastelkrijtjes.
Als het eind van ons bezoek nadert en hem nog een fotomoment te wachten staat, pakt Mattijssen een stoel en gaat zitten met zijn blik op zijn tekening en zijn handen achter zijn hoofd gevouwen; ‘Dit is heel karakteristiek. Het meeste van de dag spendeer ik zo. Eindeloos kijken.’ Om dan te ontdekken dat daar in de linkerbovenhoek nog iets moet, of juist rechts onder. Kijken, aanpassen, weer kijken, nog wat tekenen. En zo voort. Het fijnst is het natuurlijk om verloren te raken in het tekenen. ‘Heel soms gebeurt dat. Maar als het gebeurt, is het aan het einde van de dag of in de avond. Heel soms vergeet ik dan hoe laat het is. Dat is ook heel fijn.’
Maar de dag begint met aardse zaken: ‘Wat rommelen, afwassen en er is altijd veel te regelen. Dat kan ik ook goed; ik orden en ik organiseer en ik weet waar ik naartoe wil. Zo werk ik ook aan mijn tekeningen.’
Verdacht geschilder
‘Ik ben helemaal geen schetser. Ik vind het ook echt een kunstenaarscliché, dat alles begint met schetsen.’ Mattijssen maakt regelmatig tekeningen op groot formaat, soms samengesteld uit verschillende vellen. Voor deze grote, wandvullende werken, zet hij wel iets op papier, maar dat noemt hij een plan. ‘Een lijntekening, lineair eenvoudig, zoals bij de tekening voor De Vensterbank, de structuur van de schappen waar dingen op komen.’ Die tekening projecteert hij op het grote vel, zodat er een basis is. De rest wordt vrij ingevuld; een verzameling gekleurde blikken, een gordijntje hier, daar een doos, een paar – daar heb je ze – jerrycans. Maar verwacht geen frivool geschilder. ‘Ik ben van origine toch wel meer een tekenaar, dat grafische is diep geworteld. Ik ben wel jaloers op schilders, maar als ik dat doe, schilderen, dan wantrouw ik het meteen. Kijk, zoals dit,’ wijst Mattijssen naar een vlak waar hij verschillende tinten blauw in vlekken naast elkaar gezet heeft, ‘dit is al op het randje.’
Aan de andere wand hangt een fantastische serie kleurrijke emmerstillevens. ‘Dat is vakantiewerk, neuriënd werken. Ik ben vertrouwd met emmers, die schilder ik zo uit mijn hoofd.’ En de bloemen? Mattijssen pakt een klein dik exemplaar van de Geïllustreerde Flora Van Nederland door JP Thijsse en laat de kleine lijntekeningen zien. ‘Ik ga ook wel eens met leerlingen in de tuin of het park tekenen, maar als ik dat zelf doe, vind ik dat minder inspirerend, gek genoeg. Ik teken liever met zo’n grafische tussenvorm.’ Maar vakantiewerk of niet, een plan is nodig, want over pastel en ook over het wateroplosbare gouache, kun je niet nog een keertje heen. Dus weten waar je naartoe wilt, is een vereiste. Die wateroplosbaarheid is tegelijkertijd ook het voordeel; ‘Als acrylverf indroogt, kun je het weggooien, maar gouache kun je altijd opnieuw gebruiken; als ik het nat maak, is het weer verf. Ook handig omdat ik vaak aan drie dingen tegelijk werk. Zo kan ik van een kleur die ik op de ene tekening gebruik, ook direct op een van de andere wat opbrengen.’
Pragmatisch hart
Mattijssens pragmatisme is opvallend. Dat blijkt ook uit de manier waarop hij zijn opdracht voor het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis aanpakte; voor het enorme, uit verschillende tekeningen samengestelde Levenslied (2017), werkte hij direct op het achterboard van de lijsten, waarbij hij rekening hield met het maximale standaardformaat museumglas. Anders wordt het direct heel kostbaar. Wat volgt is een intuïtieve invulling van de tekeningen, die als geheel werd verworven met de gift van de weduwnaar van een patiënt. Met zichtbaar plezier vertelt Mattijssen hoe hij met deze man sprak, zijn huis bezocht, allerlei dingen uitzocht en bij elkaar puzzelde zodat het werk vol zit met – voor de argeloze toeschouwer verborgen – verwijzingen. Niet alleen naar het persoonlijke, liefdevolle en rijke leven van het echtpaar, maar ook naar die van de kunstenaar. Zoals een steen die hij aan zijn moeder schonk die datzelfde jaar overleed en de liefde voor blauwe bloemen van zijn jong gestorven zus, een element van de tekening die als een baken boven de bedrijvigheid in de hal uitsteekt. En zo weeft Mattijssen met een mengsel van praktisch optimisme en liefde voor de kleur van het leven, een quilt van herinneringen die de bezoeker als een warme deken omgeeft.
Intuïtie in de kunstwereld
Ook de zakelijke kant van zijn werk benadert Mattijssen met een mengeling van intuïtie en pragmatische. Zo sloeg hij eerder het aanbod van Stedelijk Museum Schiedam voor aankoop van L’épicerie du monde (2018) af. Mattijssen had namelijk al bedacht dat hij het portret van een Parijse kruidenierswinkel in delen in Parijs wilde verkopen. Deze beslissing kreeg een mooi vervolg; de prachtige opdracht van datzelfde museum om de Schiedamse Hoogstraat te portretteren.
Verwar deze eigenzinnigheid echter niet met arrogantie. Zo is er het incident van de kinderhandjes op de – altijd kwetsbare – pasteltekening (‘Geen probleem, dat kom ik wel even bijwerken’) en natuurlijk Mattijssens website. Niet alleen het werk van zijn studenten heeft er een plek (‘Kan ik meteen vrolijk van worden als ik daar naar kijk.’), maar ook foto’s van zijn werk bij mensen thuis. Door de eigenaren zelf gemaakt, tonen ze Mattijssens werk in de meest uiteenlopende omstandigheden; van keurig boven de bank tot op de wc, van naast de voorraadkast tot half schuilgaand achter een stapel huiselijke spullen of kindertekeningen. Heel onverantwoord volgens sommige collega’s. Het woord suïcide viel zelfs. ‘Nee, fantastisch vind ik dat, als ik zie hoe er met mijn werk geleefd wordt. Kijk, er zit veel van mijn werk in de NOG collectie en die had geen onderdak, maar is nu geschonken aan het Stedelijk Museum Schiedam. Daar ben ik heel blij mee, dat is een mooie plek, maar ik vind het ook heel leuk als mijn werk deel van iemands leven is.’ Als ik opper dat dat van veel vertrouwen in de kracht van je werk getuigd, is Mattijssen het met me eens. ‘Ik vroeg me nog af of dat nou is omdat ik mijn werk niet veel waard vind? Nee, dat is het niet. Het is inderdaad precies het tegenovergestelde, het kan wel wat hebben.’
Op reis
Mattijssen heeft er gedurende zijn hele carrière een gewoonte van gemaakt om regelmatig uit te breken en voor een tijdje naar het buitenland te vertrekken. ‘Een half jaar Ierland in 1987 was mijn eerste sabbatical en daar heb ik ervaren dat in afzondering hele andere dingen gebeuren.’ Hoewel hij er nu een flink aantal jaren niet geweest is, komt hij er bijzonder graag. ‘Ierland is magisch. Als kinderen kwamen we er al. Wat best bijzonder was. Als ik nu aankom met de boot denk ik al; ah, thuis. En als ik het atelier binnenkom, pak ik mijn spulletjes uit en ik begin. Dat heb ik nergens anders.’ Hij mist het, de woeste kust, het prachtige landschap en de aardige mensen, die je na een avondje kroeg zomaar uitnodigen voor hun zaterdagse wandelclub.
Een van zijn meest bepalende reizen ging naar het zuiden. ‘Ik had gehoord dat je van Zubarán nog veel kon zien in Spanje, dus reed ik daarheen in mijn Opel Kadett.’ Het was tien jaar na zijn afstuderen en Mattijssen zat tot over zijn oren in zijn coördinator- en leraarschap op de Rietveld. Als kunstenaar maakte hij tekeningen in potlood van abstracte, organische vormen. ‘Die kon ik met de jas nog aan maken. Kleur was ingewikkelder dan zwart-wit.’ Tekeningen die niet te veel van hem vergden. ‘Maar Spanje kan niet in zwart-wit. Dus toen kwam de kleur in hevige mate terug.’ En dat niet alleen, ook het totale gevoel van vrijheid dat hij daar ervoer en in beslag nam, was leidend voor de rest van zijn carrière. ‘Veel mocht niet op de academie. Ik zei altijd tegen mijn studenten; jij bent de baas, alles kan. Als jij een roze Barbie wilt schilderen, doe maar, probeer maar. Ik moest dat zelf echt overwinnen. Dat lukte in Spanje. Ik kwam daar bijvoorbeeld ook veel kant tegen. Dat kan best tuttig zijn, maar dat ging ik schilderen.’
Komende winter verblijft Mattijssen bijna vier maanden in de Berlijnse projectruimte van Livingstone Gallery. ‘Voor Berlijn heb ik geen plan, maar wel een wens. De wens is om iets anders aan te boren, om het grimmige van de winter in Berlijn, het Oost-Europese te laten zien. Het donkere zit ook in mij en komt niet zoveel aan bod.’
Is reizen ook een manier om te voorkomen dat je jezelf blijft herhalen, dat het een trucje wordt? ‘Ja, dat is ook een zorg. Het is nu geen truc, maar je kunt té zeer vertrouwd raken, en dan kan het saai worden.’
Later hebben we het via de mail nog over de lastige verhouding tussen blijdschap en kunst. Wie onlangs in Nijmegen de van kleur en speelsheid zinderende duo-tentoonstelling met vormgever Ineke Hans in Het Valkhof heeft bezocht, zou Mattijssen inderdaad met duizelingwekkende kleurrijkheid kunnen associëren. En dat is ook terecht. Maar wie goed keek, zag ook een ongemakkelijk hangende ezel, veel lege bedden en een onheilspellend apparaat in de kelder. Toch blijft de vraag voor Mattijssen ‘waarom het minder als een compliment wordt opgevat wanneer iemand vertelt zo blij geworden te zijn van een tentoonstelling, dan wanneer hij of zij erdoor in verwarring raakte of geschokt. Die kwalificaties staan hoger aangeschreven in de kunst. En hoe dat zit? Terwijl we allemaal op zoek zijn naar geluk.’ Op naar Berlijn dus, vurig hopend dat het Museum der Dinge dan gewoon geopend is.
6 november 2020
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks