Het atelier van Anke-Land

In het hoofd

In het ongeveer honderd jaar oude huis van Anke Land in Apeldoorn markeert een gang de scheiding tussen atelier en woonhuis. Het hangt van plint tot plafond vol met kunstwerken. Van Land, haar man en een brede selectie andere kunstenaars. Er is veel geruild werk bij. In haar hoge en langwerpige atelier wordt een groot deel in beslag genomen door zacht glinsterende wandkleden, die dwars in de ruimte hangen. Bij de deur staat een tafel met thee en koffie. Haar man is die ochtend naar de biologische markt geweest om koeken te halen. Ze zijn nogal verrukkelijk.

 

Het atelier oogt opgeruimd. Van een echt actief maakproces waar we middenin vallen, lijkt geen sprake te zijn. Op het moment van bezoek is de tentoonstelling For_Ever? War – over de kiemkracht van oorlog – bij ACEC in Apeldoorn, net afgelopen. Het einde van een tentoonstelling betekent altijd weer meer spullen in het atelier. En een moment om na te denken, achter- en vooruit te kijken. Het maakt me nieuwsgierig naar Lands werksituatie een maandje later. Ik mail haar. ‘Na een periode van reflectie heb ik heel veel energie om nieuwe stappen te zetten. Mijn atelier ligt inmiddels vol met materiaal, vooral proefstalen voor mijn wandkleden, wat mijn denkproces weer op gang brengt.’

 

Pionieren

Dat het actieve maakproces ontbreekt tijdens het bezoek is nog om een andere reden volkomen logisch. Een belangrijk deel van het werk vindt plaats in het Tilburgse TextielMuseum. Wat Land wel doet in haar atelier is het beschilderen en betekenen van gevonden of gemaakte foto’s, die als basis dienen voor de wandkleden. Het uiteindelijke beeld op een eenvoudig A4-tje wordt ingescand en opgestuurd naar het dynamische hart van het museum: het TextielLab, waar onder meer computergestuurde borduur-, weef- en breimachines worden ingezet om ideeën van ontwerpers en kunstenaars te realiseren. ‘Het is niet zo dat je vandaag belt en morgen terecht kunt. Je stuurt een aanvraag met een plan, dat moet behandeld worden.’ Toen ze zo’n vijftien jaar geleden tijdens een bezoek aan het museum dacht; ‘Hé, hier kan ik wel wat,’ was het TextielLab vooral een plek voor vormgevers. Toen Land haar vraag als kunstenaar voorlegde aan de bedrijfsleider was hij niet direct enthousiast. Maar een productontwikkelaar zag mogelijkheden en zei: ‘Kom maar eens mee.’ Land maakte een wandkleed, verkocht het gelijk en nam toen een jaartje om erover na te denken. Ze stelde zich de vraag: Kan ik me in textiel goed uitdrukken?

 

Keuzes

‘Weven heeft, in de manier van werken, wel verwantschap met schilderen, vooral de gelaagdheid waarmee je kunt werken.’ En zo is het ook voor de kijker: van een afstand zie je een landschap, golven, misschien een figuur opdoemen, van dichtbij word je meegezogen in een wereld van draden, kleuren en texturen.

Land besloot dat ze de wereld van textiel in wil duiken en tegelijkertijd de stap te nemen om als kunstenaar weer helemaal opnieuw te beginnen. Alles moest ze nog leren. Bij het TextielLab worden kunstenaars en vormgevers gekoppeld aan een van de textielspecialisten en de laatste jaren werkt Land veel met Marjan van Oeffelt en Judith Peskens, productontwikkelaars met indrukwekkende staat van dienst. ‘Naar aanleiding van het ontwerp, stellen zij me dan heel veel vragen. Er zijn veel mogelijkheden.’ De ketting, de verticale basisdraden waarmee de machine wordt ingespannen, is over het algemeen zwart of wit en soms beide. Maar daarmee houdt de keuzebeperktheid wel een beetje op. Kleuren voor de inslag, draaddiktes, uiteenlopende materialen met hun specifieke eigenschappen, structuren, weeftechnieken, hoeveel draden per centimeter, en zo voort. ‘Je moet heel veel overleggen en goed uitleggen wat je wilt. Als je zelf weeft, kun je ter plekke beslissingen nemen en er zelfs takken in stoppen, maar dat verdragen die machines niet.’

Uiteindelijk kiest de productontwikkelaar een weefprogramma. ‘Sommige makers, die een textielopleiding hebben gevolgd bijvoorbeeld, doen dat zelfstandig, maar ik kan dat niet.’ Wat ze wel doet; garen uitzoeken. Hoe gaat dat, is er een soort garenwinkel? ‘Ja’, zegt Land ietwat dromerig, ‘Een snoepwinkel vind ik het. Daar kies ik mijn palet. En dan ga ik proefstalen maken.’ Het liefst plant ze niet alle dagen aaneensluitend in het TextielLab, zodat ze de proefstalen even kan aanzien. ‘Heel prettig als ik even de tijd heb. Ik hang de proefstalen in het atelier. Er zit tape op waarop staat wat de samenstelling is. Als ik iets wil wijzigen, moet ik opnieuw proefstalen maken. Soms voer ik nog summiere wijzigingen in, die toch heel bepalend zijn.’

Of het stressvol is, vraag ik me af, als het ontwerp dan uiteindelijk geweven wordt? ‘Positieve stress,’ noemt Land het. ‘Hoe zal het worden? Elke keer ben ik heel erg verrast. Toen ik er net begon, bleef ik erbij. Dat was net als wanneer je foto’s aan het ontwikkelen bent in de donkere kamer, je ziet langzaam het beeld verschijnen.’

 

Vluchtig materiaal

Sinds Land in dit huis woont, hebben Land en haar man beiden een atelier aan huis. En dat bevalt haar goed. Het huis ligt een eindje van een toch al rustige weg en de stilte is dan ook opvallend. De radio gaat niet aan. Misschien dat ze die stilte nodig heeft, omdat er al zoveel van het maken in haar hoofd plaatsvindt. Land vertelt over hoe ze soms wel weet wat ze wil, maar daar dan later pas achter komt. ‘Je moet jezelf continue bevragen.’ Dus dat betekent reflecteren, om te weten waar je naartoe wilt, maar ook bedacht zijn op dingen die onder de oppervlakte sluimeren.

Op het moment van atelierbezoek tekent ze minder. Ik krijg de indruk dat ze dat jammer vindt. ‘Ik heb zin om weer eens buiten te tekenen. Maar daar is het weer niet naar,’ zegt ze erbij. ‘Het is voor mij of of. Als ik ga tekenen, dan duik ik daar helemaal in. Alsof bestaat het andere niet. Ik denk dat ik mijn atelier zo moet inrichten dat ik er niet meer omheen kan.’ Voor het bewerken van fotomateriaal voor haar textielontwerpen tekent Land ook, maar dat heeft veel te maken met weghalen, reduceren. Hoe is dat in haar autonome tekeningen? ‘Bij de tekeningen werkt dat ongeveer hetzelfde, ik haal naar voren wat belangrijk is en laat veel van de omgeving weg.’

Land tekende in zand, maar ook op sheets. Snel gemaakte tekeningen, op goedkoop materiaal, als tegenhanger van de rijke wandkleden en het bijbehorende trage proces. Zo werkte het ook bij de samenwerking met haar man Pier Pennings. Hij vroeg haar een setting te maken bij Uncle Abe’s Spitfire (2019) die hij van zwart geschilderde panlatten maakte voor de Grote Kerk van Veere, vlakbij de plek waar zijn oom in de oorlog neerstortte. ‘Nee, dat zie ik helemaal niet zitten,’ was haar vrij stellige antwoord. Uiteindelijk deed ze het toch. Het werd hun eerste project samen en het was prachtig. Lands goudglanzende schedels – ‘pitjeskatoen met lurexgoud’ – in de nissen en rondom de Spitfire wrakstuk-achtige vormen gemaakt van rijke stoffen gecombineerd met karton gevormd met kippengaas. ‘Mensen werden de oorlog in gejaagd, de kostbaarheid van het leven was niets waard.’

 

De ontwijkende blik

Aan het einde van het gesprek, neemt ze ons mee naar de woonkamer, waar een van de wanden bedekt is met een paneel bespannen met een geweven doek, waarin en waarop geweven afbeeldingen zitten. De kleur is grijsgroen en de beelden moeilijk te duiden. Dat komt gedeeltelijk door ontbreken van contrasten, maar ook door de afgebeelde scenes. Vaak komen er mensen in voor, maar waar ze precies zijn of wat ze aan het doen zijn; het ligt helemaal open voor de interpretatie van de kijker. Voor veel van haar werk, gebruikt Land actuele beelden. ‘Het kan een heel gewoon beeld zijn, maar dan bewerk ik het, zodat de identiteit verdwijnt. Het kan iedereen zijn. Het kan iets zijn dat 100 jaar geleden gebeurde en het kan ook over 100 jaar zijn. Ik heb een beschouwende blik. Ik kijk van buitenaf.’ Haar beelden haalt ze uit de krant of van televisie. ‘Dan zit ik te kijken en pak ik snel mijn mobiel om een foto te maken. Maar ik heb niet een heel archief. Ik bewaar het een tijdje en dan laat ik het los.’

Als het dan echt tijd is om weg te gaan, vergapen we ons nog even aan de kunstcollectie op de gang. De vriendenprent van het CODA (2007) van Land hangt er ook. ‘Je kreeg een groot formaat, maar ik heb het in vieren geknipt, zodat ik een serie kon maken. Ze zijn in twee drukgangen gemaakt.’ Het zijn vier afbeeldingen van dezelfde jongeman, zijn haar en bovenlichaam grotendeels zwart, zijn gezicht bedekt met een kleiachtig masker, in net een andere kleurtoon dan het papier. Zijn blik is steeds naar beneden gericht, zijn kin richting zijn borst. ‘De foto’s heb ik zelf gemaakt. Ik wilde het hoofd van verschillende kanten laten zien. Zoals je ook niet een eenduidig beeld hebt van iemand die je als persoon in gedachten voor je hebt.’ Ik ga in gedachten langs de vele schedels en gezichten die Land maakte, wandkleden en chibachromes. Ogen zie je zelden, en als ze er zijn, kijken ze weg. Het versterkt het gevoel van ondoorgrondelijkheid. Van het leven. Van het al dan niet verstrijken van tijd. En misschien ook wel van de kunstenaar.

 

21 december 2021
tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks

Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
Jasper Hagenaar in atelier
atelier detail Jasper Hagenaar