Frank Halmans – kunstenaar
Frank Halmans bouwt
Vanonder een imposante haardos kijken twee ogen geamuseerd het atelier van Frank Halmans in. De markante kop die opdoemt tussen foto’s en tekeningen op het prikbord blijkt van de Franse schrijver Georges Perec (1936-1982) te zijn. In 1969 verscheen zijn 300 pagina’s tellende literair experiment La Disparition, een verhaal over de verdwijning van de letter e, zonder die letter ook maar een keer te gebruiken. Halmans is onder de indruk van de manier waarop deze schrijver zichzelf iets oplegt: ‘Zoiets fascinerends, er ontbreekt iets en toch is het een spannende roman.’ Het idee van het boek blijkt voor Halmans voldoende om een installatie van een interieur te bouwen waarin meer dan de helft is verdwenen: door de kamers en de meubels erin telkens tot 30% te versmallen, ontstaat er een vervreemdende aaneenschakeling van ruimtes. Zoals Perecs boek leesbaar blijft, moet ook deze installatie bruikbaar zijn: ‘Anders wordt het een grapje of een gadget.’ Halmans maakt het bed breed genoeg om te beslapen, kiest voor gangbare proporties voor de deurklink – zodat je hem echt vast kunt pakken – en vernoemt het werk naar Perecs boek.
Voorafgaand aan La Disparition (2007) bouwde Halmans al stofzuigers en kruimeldieven om tot maquettes – zonder hen aan zuigkracht te laten verliezen – en sneed huizen in boeken. Hij stelde een onbruikbare badkamer samen op een tafel en hij bouwde zeer bruikbare objecten in de openbare ruimte, zonder ze op kunst te willen laten lijken.
Maar zo begon het allemaal natuurlijk niet voor Frank Halmans. Het begon, vrij klassiek, met eindeloos tekenen op zijn Heerlense jongenskamer. ‘Ik ging ook wel buiten voetballen, maar ik was altijd blij als ik weer kon tekenen. Mijn vader tekende ook, illustreerde van alles, maar hij mocht niet naar de academie.’ Halmans wel, al leek het er aanvankelijk niet op dat hij dat zou gaan halen. ‘Op mijn Citotoets stond met grote, diagonaal geplaatste letters LUI, mijn moeder vertelt het nu nog steeds. Het toetje van die Citotoets was het tekenen van een boom en daar had ik me de hele week al op verheugd, maar dat heb ik toen zelfs afgeraffeld. Het was klaar voor mij, ik wilde weg. Ik was niet echt lui, maar als iets me niet interesseerde, kon ik me niet lang concentreren.’ Na die toets wordt het mavo, maar als Halmans bedenkt dat hij de kunstacademie wil doen, blijkt de havo ook geen obstakel.
De kritische klas waarin Halmans terecht komt op de academie in Maastricht typeert hij als ‘op een goede manier gedreven. We kregen les van leraren met ouderwetse opvattingen over kunst in de openbare ruimte, ze hadden het over glas in lood en beton reliëfs.’ Zij blijken echter niet cruciaal. ‘De klas is bepalender dan het lerarenkorps, waar je je sowieso tegen afzet. Uiteindelijk kwamen er wat jongere leerkrachten bij en zijn we allemaal als autonoom kunstenaar afgestudeerd. Dat hebben we toch maar mooi voor elkaar gekregen.’
Halmans gaat daarna, een paar straten verderop, verder aan de Jan van Eyck Academie. ‘Op de laatste dag verhuisde ik naar Utrecht. Ik wilde niet in Limburg blijven, in de kliekjes en machtsclubjes. Die heb je in Utrecht natuurlijk ook, maar dat is dan toch anders. Ik vond Utrecht iets provinciaals hebben waar ik van hou.’ Maar misschien toch niet helemaal provinciaal genoeg: ondertussen kijkt Perec ons aan vanaf een prikbord opgehangen tussen twee ramen die uitzicht bieden op de groene weilanden van Bunnik.
2 juni 2015
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks