Anne-Marie van Sprang – kunstenaar
GROOTS
Als geboren Utrechtse komt Anne-Marie van Sprang (1960) al jong met haar ouders in het atelier van edelsmid en vormgever Jan Noyons (1918-1982). Gefascineerd als ze is door een ladekastje vol met geslepen stenen, laat ze zijn bekende liturgisch goud en zilver een beetje links liggen: ‘De hele wereld zat in dat kastje!’ En ze weet het zeker: ze wil edelsmid worden. Na het behalen van haar mavo-diploma – een moeizaam proces voor een ‘dyslexielijder’ – pakt Van Sprang dagelijks haar fiets voor de rit naar de MTS in Schoonhoven om daar het vak te leren. Al snel blijkt dat het fietsen het leukste is van de hele dag: ‘Het was heel erg. Echt een technische opleiding, met ouderwetse bullebakken. Na zes weken zeiden ze al dat ik het jaar over moest doen. Na zes weken! Mijn ouders waren wel wat wanhopig. Ze zeiden: ‘Kun je het niet nog even proberen?’, maar ik wilde het jaar helemaal niet overdoen.’
In plaats daarvan wordt Van Sprang krullenmeisje bij Noyons. Ze denkt dat de kunstacademie te hoog gegrepen is, maar toch informeert ze bij academie Artibus in Utrecht of ze ondanks haar te lage vooropleiding toelating mag doen. Dat ligt moeilijk. Of ze wat dingen mag laten zien? Nou vooruit. Het oordeel: ‘Valt me alleszins mee.’ Met deze tenenkrommende conclusie wordt haar lot bezegeld en ligt de wereld aan kunstacademies voor Van Sprang open.
Van de AKI in Enschede heeft ze van alles gehoord en daar blijkt ze zich thuis te voelen: ‘Er heerste een enorme anarchie. Dat had ook wel nadelen; modeltekenen vond ik fantastisch, maar dat was daar echt not done, te ouderwets.’ De docenten helpen haar vooruit door haar kennis te laten maken met werk van andere kunstenaars. Als ze met ‘de menselijke maat in beweging’ bezig is, brengt René Coehlo (oprichter van Montevideo in Amsterdam) haar bijvoorbeeld in aanraking met een bijzondere opname van het ballet van Oskar Schlemmer. ‘De AKI en de Van Eyck waren echte moedgevers. Ik heb altijd op Jenaplan- en Daltonscholen gezeten en daar had ik al geleerd dat er geen grenzen zijn, maar je moet het wel zelf regelen.’
Als ze na de AKI naar de Jan van Eyck Academie in Maastricht gaat, vindt Van Sprang dat ze haar ruimtelijke knipsels van karton achter zich moet laten en ‘serieus moet gaan beginnen’. Haar poging een piepkleine draaikolk van dun ijzerdraad uit te vergroten, schudt haar wakker: ‘Ik stond middenin mijn draaikolk en kreeg zo’n stalen plaat tegen m’n strot. Ik hielp mezelf bijna om zeep.’ Het gesjouw met grote betonblokken en de strijd met het staal maakt haar fysiek onpasselijk en ze besluit: ‘Als ik er met mijn gedachten in kan, is het groot genoeg.’ Inmiddels bevolken kleine, verfijnde beelden van paraffine, porselein en sinds kort ook kunststof haar oeuvre. Hoewel haar nog steeds wel eens gevraagd wordt wanneer ze aan iets groots gaat beginnen, is Van Sprang juist aan het onderzoeken hoe ze dingen nog kleiner en nog verfijnder kan maken. Dat haar met bescheiden afmetingen uitgeruste figuren klein zijn, betekent niet dat ze weinig plek innemen; ze gedijen het best in een zee van ruimte.
4 februari 2015
Tekst: Jantine Kremer
Foto’s: Jolanda Meulendijks